DEN HAAG – In Fryslân, Groningen en Drenthe was tussen 2011 en 2021 de bevolkingskrimp het grootst. Vooral in plaatsen die kleiner zijn dan 5000 inwoners nam het aantal inwoners af. In grotere kernen groeide het aantal inwoners juist.
Tussen 2011 en 2021 is de verstedelijking in Nederland verder toegenomen. Bevolkingskrimp kwam het meest voor in de kleinere bevolkingskernen, terwijl de grotere kernen vaak groeiden. Noord-Nederland spande de kroon waar het gaat om krimp. Dit blijkt uit een nieuwe analyse van de demografische ontwikkelingen in bevolkingskernen tussen 2011 en 2021 door het CBS.
Omdat er relatief veel kleine kernen in Noord-Nederland zijn had de afname van de bevolking op het platteland veel effect. Bijna de helft (48 procent) van de bevolkingskernen in de drie noordelijke provincies had in 2021 minder dan 500 inwoners, terwijl slechts 8 procent van de kernen meer dan 5000 inwoners telde.
Het totale aantal inwoners in de drie noordelijke provincies nam niet af want grote plaatsen als Groningen, Leeuwarden, Heerenveen, Assen en Meppel groeiden flink. Ook de meeste kleine kernen in de buurt van de steden als Leeuwarden en Groningen kregen er inwoners bij. In de kernen in het noorden en oosten van de provincie Groningen liep het aantal inwoners vrijwel overal terug. In Drenthe concentreerde de bevolkingskrimp zich voornamelijk in de oostelijke helft. Het aantal inwoners liep er niet alleen terug in de meeste kleine kernen, maar ook in Emmen en Coevorden.
In Fryslân groeide de bevolking in de meeste grotere kernen, terwijl die in betrekkelijk veel kleinere gemeenten kromp. Vooral de dorpen in het noorden van de provincie langs de kustlijn van oost naar west krompen in de periode 2011-2021.
Vergrijzing
In de kleinste kernen kwam de bevolkingskrimp vooral doordat er meer inwoners vertrokken dan dat nieuwe inwoners zich vestigden. Natuurlijke krimp (er overlijden meer mensen dan er kinderen worden geboren) kwam daar minder voor. Door de verdere vergrijzing van de bevolking is te verwachten dat meer plaatsen te maken krijgen met natuurlijke krimp, schrijft het CBS.
In het Noorden kregen kleine plaatsen met 500 tot 2000 inwoners het vaakst te maken met bevolkingskrimp: in 78 procent van de dorpen van deze omvang in Noord-Nederland daalde het aantal inwoners. De kleinste kernen met minder dan 500 inwoners hadden minder vaak te maken met krimp, al daalde het aantal inwoners ook hier in 64 procent van de gevallen.
Huishoudens
Bevolkingsdaling betekent overigens niet automatisch dat ook het aantal huishoudens in een plaats afneemt. Doordat huishoudens gemiddeld kleiner worden, kwam krimp van het aantal huishoudens in veel minder kernen voor dan krimp van het aantal inwoners. Het gevolg is dat veel plaatsen minder inwoners kregen, maar dat het aantal huishoudens gelijk bleef en er geen gevolgen voor leegstand waren.
De laatste jaren hebben veel plaatsen in Fryslân te maken met een grotere vraag naar woningen dan het aanbod. Vooral jongeren zoeken woonruimte in de dorpen. Dit betekent dat er een eind lijkt te zijn gekomen aan de trend van krimp. Dit valt buiten de door het CBS onderzochte periode.
<FD.nl | 17.03.2025>